Kamer 7
In de herfstvakantie besluit ik mijn lieve Armeense ‘vrienden’ een onverwacht bezoek te brengen. Tijdens Roos haar laatste opname in het UMCG, hebben we niet alleen 5 weken een kamer gedeeld, maar ook lief en leed. Toen Roos naar het SEIN vertrok is het contact gebleven. En zo wist ik dus dat hun zoon alweer een tijdje is opgenomen.
In de lift naar de 4e verdieping stapt een verpleegkundige van de afdeling in. Ze begroet me met een blik van herkenning en stilzwijgend vervolgen we onze reis naar boven. Later zal ze weer weten waar ze me van kent…. maar nu lopen we ieder een andere kant van de afdeling op. De afdeling waar Erik en ik al zo vaak met Roos zijn geweest. Automatisch loop ik naar kamer 7. De kamer waar onze Armeense vrienden liggen en waar Roos ook regelmatig heeft gelegen. Het is de kamer waar het voor ons twee jaar geleden allemaal begon…
Op de vierpersoonskamer zie ik twee lege bedden, een bed met een gordijn ervoor en een leeg ledikant. Het patientje van het ledikant zit in een prachtige aangepaste stoel. Haar moeder staat bij het aanrecht. Omdat ik mijn Armeense vrienden niet zie, probeer een blik langs het gordijn te werpen…. Misschien liggen ze daar? De moeder van het meisje vraagt of ik iemand zoek. En op het moment dat ik me omdraai naar haar en wil antwoorden, is daar wéér die blik van herkenning. Bij beiden. En net als bij de ‘confrontatie’ met Roos haar klasgenootje (blog: It’s a small world) schiet ik direct vol….
Ik word weer twee jaar teruggeworpen in de tijd. Naar Roos haar eerste opname in het ziekenhuis. Naar die ellendige kamer 7. Naast Roos ligt het kleine meisje met het mooie brilletje (nu haar klasgenootje) en schuin tegenover Roos ligt een mooi klein meisje met een prachtige bloemennaam. Het meisje is net 1 jaar, heeft een zware vorm van epilepsie en is ernstig beperkt. Ze is de tweede uit een jong gezin. Moeder en vader proberen zoveel mogelijk bij haar te zijn, maar ze hebben thuis nog een jong meisje en daarnaast moeten ze werken (ik besef me dat ik het enorm getroffen heb met mijn werkgever). Het mooie kleine meisje kan niet altijd omringd worden door haar papa en mama. Vaak ligt ze alleen in bed of zit ze een een stoel bij de verplegerspost. Ik verbaas me er wel eens over. Vind het knap, maar ook onvoorstelbaar dat je je kind, nog zo jong, ‘alleen’ achter kan laten. Inmiddels weet ik helaas wel beter….
Na die eerste opname zijn we een stuk of 3 weken thuis en komen weer in het ziekenhuis terecht. Niet op kamer 7, die is vol. Het kleine meisje en haar moeder spreek ik nog dagelijks. Zij liggen nog wèl steeds op kamer 7.
De dag dat we de diagnose van Roos krijgen, komt de moeder van het meisje langs onze kamer lopen. Ze vertelt dat haar kleine meisje na een lange ziekenhuisopname éindelijk lekker naar huis mag. We wensen elkaar sterkte en succes en dat is de laatste keer dat we elkaar zien.
Tot nu. Nu staan we weer tegenover elkaar. Een toevallige ontmoeting op kamer 7, de kamer waar we elkaar twee jaar geleden voor het eerst spraken.
Het mooie kleine meisje is een mooie grote meid van 3 jaar. Ze zit in een aangepaste stoel, haar haren in een staartje. Af en toe een lach. Ik zie haar vingertjes en voetjes veel schokken en herken gelijk de epileptische activiteit. Het is veel…. Net als bij Roos. Ze liggen er alweer een poosje. Op kamer 7.
Voluit bevragen de moeder en ik elkaar. Over medicatie, epilepsie en behandelingen. We vertellen in vogelvlucht onze verhalen (waarmee het besef weer komt in wat voor achtbaan we eigenlijk nog steeds zitten) en halen de tijd een beetje terug. Als ik vertel hoe het nu met Roos gaat, met haar epilepsie en dat ze ernstig verstandelijk beperkt is, zegt de moeder dat ik haar twee jaar terug nog vertelde dat ‘we’ eigenlijk nog niet zoveel aan Roos konden
merken. Ik slik. Het is zo ontzettend waar…. We zijn nog ‘maar’ twee jaar verder en Roos is een totaal andere Roos dan toen.
Inmiddels zijn we al een half uur aan het kletsen (ter info, mijn Armeense vrienden zijn aan de wandel) wanneer er een verpleegkundige de kamer binnen komt. Het is de verpleegkundige uit de lift. Ze onderbreekt ons gesprek om de moeder te vertellen dat haar dienst erop zit en vervolgens vraagt ze aan mij bij wie ik hoor, want ik kom haar zo bekend voor. Droog antwoord ik dat ik op dit moment bij niemand hier in het UMCG hoor, maar dat we in het voorjaar een paar weken met Roos op de afdeling hebben gelegen. Ik vertel dat ik eigenlijk voor mijn Armeense vrienden kom, maar in plaats daarvan een oude ‘bekende’ van Roos haar eerste opname trof. De verpleegkundige antwoord meelevend dat ze dat vaker zien met kinderen met een lastige vorm van epilepsie. Soms is het net een reünie op de afdeling volgens haar…
En dat is het nu… Een onverwachte, confronterende, maar ook fijne mini reünie.
Terwijl de moeder overdracht heeft met de verpleegkundige en regelt dat haar mooie dochter straks niet alleen op de kamer achterblijft (de tijd en ervaring maken duidelijk ook mondiger), zoek ik contact met mijn Armeense vrienden. Ik kan ze niet bereiken. Hopelijk genieten ze ergens buiten in het mooie herfstzonnetje. Ik laat een ballon en een kaartje achter op hun bed en verlaat kamer 7. De kamer waar het voor ons allemaal begon. De kamer waar ons leven een compleet andere wending kreeg. De kamer waar we in de toekomst (helaas) vast en zeker vaker terug zullen keren. En ongetwijfeld weer terug geworpen zullen worden in de tijd. De kamer met bekende gezichten. De kamer met zorgen. De kamer met een lach en een traan. Die ellendige kamer 7….
Samen met de moeder van het mooie meisje stap ik in de lift en beneden scheiden onze wegen zich voor de tweede keer sinds twee jaar. Dit keer met een ’tot ziens’…